Overslaan en naar de inhoud gaan
  • 29/10/2025

Van Mario Draghi tot Bart De Wever of Matthias Diependaele: iedereen lijkt het erover eens dat hogere productiviteitsgroei de sleutel is tot onze toekomstige welvaart. En terecht. Als België de voorbije twintig jaar even sterk in productiviteit was gegroeid als de Verenigde Staten, zou ons bbp nu 56 miljard euro hoger liggen. In tijden van een stagnerende beroepsbevolking is meer productiviteit de enige manier om de grote ambities rond sociale uitgaven, klimaatbeleid en geopolitieke onafhankelijkheid waar te maken. 

Vergelijken met de Verenigde Staten is natuurlijk makkelijk gezegd. Een diepere kapitaalmarkt, een echte interne markt en een ander energiebeleid zijn hefbomen die vooral op Europees niveau liggen. Maar zelfs binnen Europa valt op dat heel wat regio’s het beter doen dan Vlaanderen. Tübingen, Oberbayeren, Stockholm, Hovedstaden: stuk voor stuk regio’s die een productiviteitsgroei kennen tot twee keer hoger dan de onze, en niet toevallig de referentieregio’s van VARIO.

De echte vraag is dus hoe we, ondanks de Europese beperkingen, onze productiviteitsgroei in Vlaanderen opnieuw kunnen aanzwengelen. En meer bepaald welke rol het economische en innovatiebeleid daarin kan spelen.

In onze nieuwe Voka Paper schuiven we drie wegen naar voor: de innovatie- en valorisatiekloof dichten, de digitale economie versnellen en competitief decarboniseren. 

De vraag is hoe we onze productiviteitsgroei in Vlaanderen opnieuw kunnen aanzwengelen.

Dichten van de innovatie- en valorisatiekloof

Vlaanderen investeert fors in onderzoek en ontwikkeling, maar blijft steken halverwege de innovatielijn. De private uitgaven zijn hoog, de totale O&O-intensiteit goed (hoewel minder dan in de referentieregio’s), maar de overheid zelf haalt de Europese 1%-norm niet. Om die tegen 2029 te bereiken, is nog bijna één miljard euro extra nodig.

Het probleem is echter niet alleen de omvang, maar ook de richting van de middelen. Slechts 5% van de Vlaamse innovatiefinanciering gaat vandaag naar de cruciale fase van demonstratie en opschaling. Daar, in die “valley of death”, stranden veelbelovende technologieën nog voor ze de markt bereiken. Vlaanderen heeft daarom nood aan een industrieel demonstratiefonds dat innovatieve projecten helpt doorgroeien tot echte toepassingen, van digitale doorbraken tot industriële decarbonisatietoepassingen.

Meer aandacht voor valorisatie is daarbij geen pleidooi tegen fundamenteel onderzoek. Integendeel: disruptief onderzoek is op termijn de krachtigste motor voor groei. Maar die disruptie vraagt lef en samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Vlaanderen moet weer durven vernieuwen zoals de Amerikanen dat deden met DARPA: visionair, risicovol en met oog voor impact.

De digitale economie versnellen

De digitale economie groeit wereldwijd drie tot vier keer sneller dan de rest van de economie. Toch loopt Vlaanderen achter als je onze digitale sector vergelijkt met onze buurlanden. We hebben sterke technologie en knappe koppen, maar te weinig nieuwe spelers die echt doorbreken.

Wie de vruchten van die groei wil plukken, moet durven investeren in schaal. Vlaanderen heeft nood aan een kapitaalmarkt die grote kapitaalrondes mogelijk maakt, met een nog actievere rol voor PMV, LRM en imec.xpand inzake venture capital en scale-ups. Alleen zo krijgen onze scale-ups de slagkracht om internationaal door te breken.

Daarnaast dringt een Vlaamse technologiestrategie zich op die richting geeft: bepalen waar we wetenschappelijke doorbraken kunnen realiseren, hoe we die commercialiseren en hoe we aansluiten bij Europese prioriteiten. Zo’n strategie kan tegelijk ook het fundamentele onderzoek naar de digitale revolutie van morgen aanwakkeren.

Competitief decarboniseren

Tot slot moeten Vlaamse ondernemingen de noodzakelijke klimaattransitie kunnen doormaken zonder hun concurrentiekracht te verliezen. Vlaanderen telt de meest productieve energie-intensieve clusters van Europa, maar precies die worden nu het hardst geraakt. Veel decarbonisatieprojecten zijn nog niet rendabel en komen bovenop structureel hogere energieprijzen. Sinds 2019 daalde de reële toegevoegde waarde van de industrie, in de chemie zelfs met 20%. Een verdere krimp zou nefast zijn voor onze productiviteitsgroei.

Onze buurlanden gebruiken intussen soepelere Europese staatssteunregels om hun industrie te versterken. Een nefaste evolutie, waar we ons helaas rekenschap van moeten geven. Als Vlaanderen dat niet doet, verliezen we investeringen en verankering. Daarom moet jaarlijks minstens 300 miljoen euro worden vrijgemaakt voor projecten die industriële warmte, koolstofopvang en hergebruik versnellen. Die middelen kunnen deels komen uit de ETS1-inkomsten die de industrie zelf betaalt. Snelheid is cruciaal: wie de transitie vandaag vertraagt, verliest morgen zijn industriële ruggengraat. De recente alarmsignalen vanuit de industrie spreken boekdelen.

Het goede nieuws is dat er oplossingen bestaan. Geen mirakeloplossingen maar wel stappen met wezenlijke impact. Dat is wat de paper aanreikt. Aan het beleid om ze nu om te zetten in de praktijk. 

Contactpersoon

Philippe Nys

Expert Economie, Industrie & Innovatie

imu -vzw - wolters
imu - vzw - vivium
imu - vzw - luminus
imu - vzw - orange
ING
Orange
SDWorx