Drie weken na het akkoord over de meerjarenbegroting heeft het federale kernkabinet eind vorige week een aanvullend akkoord bereikt over de verdere uitwerking van een aantal maatregelen.
Dat akkoord impliceert niet dat alle zogenaamde ‘losse eindjes’ nu zijn dichtgeknoopt. Veel details moeten nog worden vastgelegd in wetsontwerpen, die in de komende weken in het Parlement zullen worden ingediend en besproken.
Wat houdt dit concreet in voor jouw onderneming? In deze FAQ zetten we de belangrijkste maatregelen voor ondernemingen op een rij en schetsen we wat daar vandaag al over bekend is, steeds onder voorbehoud. Voka volgt de verdere uitwerking op de voet en actualiseert deze FAQ naarmate de ontwerpwetgeving verder vorm krijgt.
Welke (para)fiscale maatregelen worden doorgevoerd?
De Terug-Naar-Werk Wet, van kracht vanaf 1 januari 2026, voorziet dat bedrijven, vanaf 50 werknemers, een solidariteitsbijdrage betalen voor hun werknemers tussen de 18 en 55 jaar die langer dan 1 maand ziek zijn. Deze solidariteitsbijdrage bedraagt 30% van de uitkering die voor de 2de maand en de 3de maand ziekte moet worden betaald of 18% van het brutoloon.
De solidariteitsbijdrage wordt vanaf 1 januari 2027 uitgebreid tot de vierde en vijfde maand. Deze solidariteitsbijdrage is niet verschuldigd als een werknemer zich in de eerste vijf maanden van de arbeidsongeschiktheid bevindt en het werk gedeeltelijk hervat.
De opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor de vierde en de vijfde maand wordt teruggesluisd naar de ondernemingen via een vermindering van de werkgeversbijdragen. Die vermindering komt enkel terecht bij ondernemingen die minstens 50 werknemers tewerkstellen (de doelgroep van de solidariteitsbijdrage). De modaliteiten van deze equivalente lastenverlaging moeten nog worden uitgewerkt.
De energienorm werd in 2021 ingevoerd om te vermijden dat Belgische energie-intensieve ondernemingen geconfronteerd worden met een kostenhandicap ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten. In het regeerakkoord bevestigt de regering dat deze energienorm verder wordt uitgebouwd.
Eerder voorzag de regering daarvoor een jaarlijks oplopend budget tot 165 miljoen euro om een korting toe te passen op de transmissienettarieven. In de zomer van 2025 bleek dat dit kader de toets van de Europese staatssteunregels niet had doorstaan.
Intussen werd binnen de Europese Clean Industrial Deal een nieuw steunkader uitgewerkt. Het CISAF-kader (Clean Industrial Deal State Aid Framework) laat toe om kortingen toe te kennen op groothandelsprijzen voor elektriciteit tot maximaal 50 euro per MWh. De regering kiest er nu voor om deze piste te volgen.
Bij de jongste begrotingsopmaak werd 300 miljoen euro uitgetrokken voor de energienorm. Daarnaast zou ook het oorspronkelijk voorziene budget voor transmissienettarieven worden ingezet. Samen resulteert dit in een totaalbudget van ongeveer 944 miljoen euro om gedurende drie jaar CISAF-steun toe te passen op de door Europa vastgelegde doelgroep.
Over de concrete modaliteiten heeft het federale kernkabinet voorlopig nog geen beslissing genomen.
De totale budgettaire enveloppe verbonden aan de verschillende stelsels van niet-doorstorting bedrijfsvoorheffing wordt voor de jaren 2027-2029 bevroren op het verwacht niveau in 2026 (bedraagt 4,6 miljard euro).
Deze lineaire budgettaire besparing – die €107 miljoen beoogt op te leveren in 2027, €246 miljoen in 2028 en €148 miljoen in 2029 – is van toepassing op alle stelsels van niet-doorstorting van bedrijfsvoorheffing (nacht -en ploegenarbeid, overuren, onderzoek en ontwikkeling,...).
Hoe deze bevriezing concreet wordt vormgegeven vormt nog onderwerp van discussie. Aan de regelgeving op zich wijzigt niets.
Voka betreurt deze niet-indexatie. De BV-kortingen zijn essentiële loonsubsidies die de concurrentiekracht van met name industriële ondernemingen ondersteunen. In het recente verleden zijn de toepassingsvoorwaarden van de gedeeltelijke BV-vrijstelling voor O&O-medewerkers en nacht- en ploegenarbeid al verstrengd. In het kader van een industrieel beleid die naam waardig is er net nood aan meer rechtszekerheid rondom deze stimuli.
Het verlaagde tarief van de roerende voorheffing voor VVPRbis-aandelen wordt verhoogd van 15 naar 18% (mits de wachttermijn van 3 jaar is bereikt). In principe gaat deze belastingverhoging in vanaf 1 januari 2026. Als de wet niet tijdig goedgekeurd raakt (wat zo zal zijn), zouden de nieuwe regels van kracht worden zodra erover gestemd is in de loop van volgend jaar.
Daarnaast wordt ook de roerende voorheffing bij uitkering van liquidatiereserves equivalent verhoogd.
- Voor liquidatiereserves die worden aangelegd vanaf 31 december 2025 wordt het tarief van de roerende voorheffing verhoogd tot 9,8%.
- Voor liquidatiereserves die werden aangelegd vóór 31 december 2025 blijft een uitkering mogelijk tegen de bestaande tarieven. Dus 5% (bij uitkering na vijf jaar) of 6,5% (bij uitkering na drie jaar).
Door deze tariefverhoging komt de totale belastingdruk bij een uitkering van de liquidatiereserve eveneens op 18% te liggen, even hoog als bij het nieuwe VVPRbis-tarief.
De jaarlijkse effectentaks is een belasting van 0,15% op de gemiddelde waarde van financiële effecten die worden aangehouden op een effectenrekening wanneer die waarde meer dan 1 miljoen euro bedraagt. Ze geldt zowel voor natuurlijke personen, vennootschappen als vzw’s, ongeacht of de rekening in België of in het buitenland wordt aangehouden.
Het tarief van de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen wordt verhoogd van 0,15% naar 0,30%, zonder wijziging van de belastbare grondslag.
Vandaag bedraagt de vliegtaks 5 euro per passagier bij vluchten van meer dan 500 km binnen de EER en bij intercontinentale vluchten. Ze bedraagt 10 euro per passagier bij vluchten van minder dan 500 kilometer binnen de EER.
De verschillende tarieven van de vliegtaks worden in een eerste fase geharmoniseerd tot één uniform tarief van 10 euro. Deze harmonisatie treedt in werking op 1 januari 2027. Vanaf die datum bedraagt de taks 10 euro per passagier per vlucht, ongeacht het type of de afstand van de vlucht.
In een tweede fase wordt het tarief voor korte vluchten (tot en met 500 kilometer) gradueel verhoogd. In 2028 stijgt het tarief voor deze korte vluchten naar 10,5 euro per passagier. In 2029 volgt een verdere verhoging tot 11 euro per passagier voor korte vluchten.
De tijdelijk verhoogde investeringsaftrek voor elektrische bestelwagens en vrachtwagens, die in het regeerakkoord was aangekondigd, wordt toch niet ingevoerd.
Van de bruto-inkomsten van auteursrechten kunnen forfaitaire kosten worden afgetrokken om de (aan 15 %) belaste netto-inkomsten te bepalen. Die forfaitaire kosten bedragen 50% van de eerste schijf van €20.100 en 25% voor de schijf van €20.100 tot €40.190 (geïndexeerd voor aanslagjaar 2026).
Dit specifieke kostenforfait wordt opgeheven. Ook het algemeen kostenforfait van 15% zal niet van toepassing zijn.
De RSZ-doelgroepvermindering bij collectieve arbeidsduurvermindering en de RSZ-korting voor vaste werknemers in de horecasector worden afgeschaft vanaf 1 januari 2026.
De werkhervattingspremie wordt toegekend aan werkgevers die een gedeeltelijke werkhervatting, met toestemming van de adviserend arts of het multidisciplinair team, aanvatten en die minstens 3 maanden duurt.
Deze premie wordt verhoogd naar 3.000 euro per werknemer die het werk hervat.
Vanaf 1 maart 2026 stijgt het btw-tarief voor gemeubeld logies, kamperen, toegang tot cultuur-, sport- en recreatie-inrichtingen en take-away maaltijden van 6% naar 12%, terwijl het btw-tarief voor niet-alcoholische dranken in de horeca daalt van 21% naar 12%.
Arbeidsmarkthervormingen in brede zin toegelicht
De centenindex werd niet aangekondigd in het regeerakkoord, maar wordt wel ingevoerd voor zowel lonen als uitkeringen. Voor lonen betekent dit dat enkel het loondeel boven 4.000 euro bruto per maand niet wordt geïndexeerd. Tot dit bedrag blijft de klassieke indexering gelden.
De maatregel wordt tweemaal toegepast: een eerste keer in 2026 en een tweede keer in 2028, telkens tot een maximale impact van 2%. Door de nog uit te werken wettelijke basis zal de maatregel vermoedelijk pas vanaf april 2026 effectief ingaan, waardoor indexeringen voorzien op 1 januari 2026 behouden blijven.
Voor sectoren met een spilindex loopt de maatregel door tot er effectief een indexoverschrijding plaatsvindt. Voor sectoren met andere indexeringsmechanismen geldt de centenindex tot een gecumuleerde indexering van 2% is bereikt.
De helft van het voordeel voor de privésector wordt afgeroomd via een specifieke bijdrage aan de schatkist. De andere helft dient ter ondersteuning van de internationale competitiviteit van ondernemingen.
Vanaf 1 april 2026 stijgt de limiet voor vrijwillige overuren naar 360 uur per jaar. Van deze overuren kunnen er 240 ‘goedkoop’ worden uitbetaald, zonder overloontoeslag en vrijgesteld van RSZ en belastingen. Vrijwillige overuren tellen bovendien niet langer mee voor de interne overurengrens.
Voor deeltijdse werknemers wordt de regeling strenger: zij kunnen enkel vrijwillige overuren presteren bij een tijdelijke vermeerdering van werk en na minstens drie jaar deeltijdse tewerkstelling. Bestaande akkoorden blijven behouden.
Er dreigt wel een overgangsprobleem, aangezien de huidige relance-uren aflopen op 31 december 2025. De regering werkt aan een overgangsregeling om goedkope vrijwillige overuren mogelijk te houden tot eind maart 2026 met een maximum van 120 uur per werknemer. Bij de start van het nieuwe systeem zouden dan in april de al gebruikte overuren voor 2026 worden afgetrokken van het nieuwe jaartotaal in het nieuwe systeem.
Het algemene verbod op nachtarbeid wordt opgeheven in alle sectoren. Nachtarbeid loopt nog altijd van 20u tot 6u, behalve in de distributie en aanverwante sectoren met inbegrip van elektronische handel (DAS), waar de nacht pas om 23u begint.
Voor DAS-werknemers, in dienst vóór 1 april 2026, blijven bestaande nacht- en avondpremies behouden tenzij er economische redenen zouden zijn. Voor nieuwe werknemers in DAS gelden premies enkel nog voor prestaties tussen 23u en 6u, tenzij anders overeengekomen.
De procedures om nachtarbeid in te voeren worden vereenvoudigd in DAS. Ook ‘avondwerk’ tussen 20u en 24u kan voortaan eenvoudiger worden ingevoerd, en dit zelfs in alle sectoren.
Vanaf 1 april 2026 worden flexi-jobs opengesteld voor de volledige private en publieke sector, met uitzondering van artistieke functies. Sectoren behouden wel de mogelijkheid om zich geheel of gedeeltelijk uit te sluiten.




