Onze overheden (zowel federaal als regionaal) moeten de komende dagen en weken aan de slag met de begroting. Dat wordt een enorme uitdaging.
Volgens de recentste ramingen liggen al onze overheden samen dit jaar op koers voor een begrotingstekort van 35 miljard euro (5,5% van het bbp). Volgend jaar zou het tekort in die buurt blijven hangen (5,4% van het bbp), maar daarna zou het opnieuw toenemen. Zonder bijsturing zijn we op weg naar een tekort van 6,2% van het bbp in 2029, wat overeen zou komen met bijna 40 miljard in euro’s van vandaag. Met uitzondering van de coronaschok zou dat voor ons land het grootste tekort zijn sinds 1993. De focus moet dan ook niet zozeer op de begroting van volgend jaar, maar wel op de overheidsfinanciën op langere termijn terug op orde krijgen.
Om tegen 2029 te voldoen aan de nieuwe Europese uitgavennorm zou een sanering van 8,6 miljard kunnen volstaan. Maar dat zal onvoldoende zijn om de budgettaire situatie echt terug onder controle te krijgen. De voorbije dagen werden daarover al verschillende ballonnetjes opgelaten. De N-VA kijkt naar een inspanning van 12 miljard, MR-voorzitter Bouchez sprak zelfs van een inspanning van 20 miljard. Om het gezamenlijke begrotingstekort tegen 2029 terug te brengen tot 3% van het bbp (in theorie nog altijd de maximumgrens voor het tekort voor de EU), is inderdaad een inspanning van 20 miljard in euro’s van vandaag nodig. Voor een begroting in evenwicht (waar ondertussen niemand nog aan denkt) zou een inspanning van 40 miljard nodig zijn.
Veranderde omstandigheden
De toekomstige houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt in essentie bepaald door drie factoren: het primaire begrotingssaldo (d.i. het saldo exclusief de rentelasten), de economische groei en de rente op de overheidsschuld. Elk van die factoren is de voorbije jaren geëvolueerd in de verkeerde richting, en dat die trends dreigen de komende jaren door te zetten.
- Van overschot naar tekort: rond het jaar 2000 hadden we nog een primair begrotingsoverschot tussen 6 en 7% van het bbp. Dat werd door de paarse regeringen vlot opgesoupeerd. En na de coronaschok, waarbij de overheid terecht ingreep met extra steun om de schok op te vangen, slaagden we er niet in het primaire tekort volledig terug weg te werken. Voor dit jaar liggen we op schema voor een primair tekort van bijna 3% van het bbp. En zonder ingrepen loopt dat de komende jaren verder op (o.m. door vergrijzing en defensie).
- Magere economische groei: meer groei helpt uiteraard ook de begroting, maar die economische groei is al decennialang aan het vertragen. Volgens de recentste vooruitzichten ziet het ernaar uit dat we de komende jaren blijven hangen met een reële groei rond 1%. En zeker op korte termijn valt daar niet veel beterschap in te verwachten. Structurele trends zoals de vergrijzing, de deglobalisering, de deïndustrialisering… dreigen die groei nog lager te duwen (hoewel AI hopelijk voor tegengas kan zorgen).
- Einde van de nulrentes: de grootste aanpassing wordt de terugkeer van positieve rentes. In de periode 2019-2022 schommelde de Belgische 10-jaarsrente rond 0%. Ondertussen zit die terug boven 3%. Dat maakt een groot verschil voor de rentelasten op de overheidsschuld. En het valt niet uit te sluiten dat die rente de komende jaren nog hoger klimt. De gezamenlijke overheidsschuld van de industrielanden bedroeg in de tien jaar voor 2008 zo’n 70% van het bbp. Vandaag is dat opgelopen tot meer dan 110%. En die overheidsschuld blijft ook de komende jaren verder oplopen. In combinatie met politieke instabiliteit (onder meer in de VS, Frankrijk en het VK) dreigt dat voor toenemende ongerustheid te zorgen op de obligatiemarkten, wat zich snel kan vertalen in fors hogere rentes, ook bij ons.
Om het gezamenlijke begrotingstekort tegen 2029 terug te brengen tot 3% van het bbp is een inspanning van 20 miljard in euro’s van vandaag nodig.
Die veranderde omstandigheden maken het nog belangrijker om onze overheidsfinanciën op orde te krijgen. Niet omdat Europa ons dat vraagt, of omdat bepaalde partijen dat beloofd hebben in de campagne. Maar wel omdat we anders straks tientallen miljarden extra moeten betalen aan rente, en omdat we dan wel heel erg kwetsbaar worden voor nieuwe schokken.
Oplopende rentefactuur
De opmerkelijke periode van nulrente is duidelijk voorbij, en dat maakt een enorm verschil voor onze budgettaire perspectieven. De rentelasten op de overheidsschuld namen meer dan 30 jaar onafgebroken af, van nog 11,5% van het bbp in 1990 tot een dieptepunt van 1,6% in 2022. Dat laatste komt overeen met zo’n 10 miljard in euro’s van vandaag. Volgens de jongste ramingen is dat in 2025 al opgelopen tot 15 miljard euro (2,4% van het bbp). Dat is 5 miljard extra die we niet kunnen gebruiken voor economisch of maatschappelijk zinvollere doeleinden. En dat is nog maar het begin.
Zelfs als de gemiddelde rente op de schuld de komende jaren zou stabiliseren rond 3%, dan lopen de jaarlijkse rentelasten tegen 2050 op tot 33 miljard in euro’s van vandaag (5,2% van het bbp). Dat komt overeen met het volledige budget voor defensie, politie en justitie en sport en cultuur. Mocht onze rente het niveau van de Franse bereiken, dan wordt dat 42 miljard. Mochten we de weg van het VK opgaan zelfs 64 miljard. En in een risicoscenario waarbij de marktrentes verder oplopen (wat in de huidige onzekere context niet uit te sluiten valt), dan kan dat nog heel wat meer worden. Dan dreigen we in een situatie te komen waarbij de overheid moet snijden in haar kerntaken om de rentelasten te kunnen blijven betalen.
Geen mirakeloplossing
De federale regering had afgesproken dat budgettaire inspanningen voor 2/3e zouden moeten komen van hervormingen en voor 1/3e via saneringsinspanningen, waarvan dan 2/3e aan de uitgavenkant en 1/3e aan de inkomstenkant. Het is afwachten of die verdeling ook bij de extra inspanningen behouden kan blijven. Een aantal grote lijnen vallen alvast moeilijk te vermijden:
- In het regeerakkoord werd afgesproken om niet te besparen in de gezondheidszorg, en werd zelfs een groeinorm van 2,5% (bovenop de inflatie) voorzien. De overheidsuitgaven voor gezondheidszorg zijn goed voor meer dan een kwart van de finale uitgaven op het federale niveau (en stijgend). Elke ernstige saneringsinspanning kan dus niet om de gezondheidszorg heen. Uit allerlei internationale analyses blijkt dat ook daar nog heel wat efficiëntiewinst mogelijk is.
- Er werd al een reeks hervormingen voor de arbeidsmarkt aangekondigd, maar het is weinig waarschijnlijk dat die zullen volstaan om de ambitie van een werkzaamheidsgraad (op Belgisch niveau) van 80% waar te maken. Daarvoor zullen nog meer hervormingen nodig zijn.
- De beloofde belastingverlaging (van 6 miljard tegen 2029) via een hogere belastingvrije som moet allicht herbekeken worden. Met een begrotingstekort van 35 miljard valt een belastingverlaging moeilijk te verantwoorden. En als er dan toch ruimte vrijgemaakt kan worden om de belastingen te verlagen, kan dat beter gericht gebeuren, met een focus op waar die middelen het meest resultaat kunnen opleveren (belastingvrije som is een veel te ruw instrument).
- De grote stijgers in de overheidsuitgaven (vergrijzing, rentelasten, defensie) zitten vooral op het federale niveau, waar op een aantal belangrijke kerntaken niet veel meer te besparen valt. Tegen die achtrond zullen ook de regio’s een grotere bijdrage moeten leveren aan de budgettaire inspanning.
Sterkere groei zou uiteraard ook helpen voor de begroting. Meer nog, het is op dat vlak allicht zelfs het krachtigste middel dat we hebben.
Hoe dan ook is de budgettaire opdracht waarvoor we de komende jaren staan zodanig groot dat het niet op te lossen valt met een paar ‘makkelijke’ ingrepen (die niemand voelt). Serieuze ingrepen zijn onvermijdelijk.
Vergeet de groei niet
Volgens de nieuwste vooruitzichten van het Planbureau blijft onze economie ook het komende anderhalf jaar groeien aan een tempo van net iets meer dan 1% op jaarbasis, ongeveer hetzelfde groeitempo als de voorbije twee jaar. Dat blijft positieve economische groei, maar is gewoon te weinig om de vele uitdagingen die op ons afkomen (vergrijzing, defensie, duurzame transitie, digitale transitie) op te vangen. Sterkere groei zou uiteraard ook helpen voor de begroting. Meer nog, het is op dat vlak allicht zelfs het krachtigste middel dat we hebben. Vandaar moet het beleid veel meer inzetten op allerlei hefbomen om de economische groei te versterken. Dat moet op alle beleidsniveaus, maar vooral op het Vlaamse niveau liggen nog veel mogelijkheden (O&O, innovatie, investeringen in infrastructuur, digitalisering, minder regulering…). Het wordt dus de opdracht om de komende weken de saneringsoefening zo veel mogelijk te combineren met een veel intensiever groeiversterkend beleid.