De strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) van 2018 geeft de krijtlijnen weer van een nieuw ruimtelijk beleid met een duidelijke doelstelling: we moeten meer doen met minder ruimte zodat we onze open ruimte maximaal kunnen vrijwaren. Vlaanderen ambieert daarom om het bijkomende ruimtebeslag stelselmatig te verminderen om zo tegen 2025 de dagelijkse ruimte-inname te beperken tot 3 ha/dag om in 2040 te eindigen op nul. Inzake verharding stelt de strategische visie dat de verhardingsgraad binnen de bestemmingen gedomineerd door ruimtebeslag tegen 2050 is gestabiliseerd en dat de verharding na 2050 niet meer toeneemt.
Voka onderschrijft deze ruimtelijke ambities met weliswaar de belangrijke kanttekening dat deze ruimtelijke doelstellingen streefdoelen horen te zijn en geen absolute drempels vermits we moeten vermijden dat Vlaanderen zich buitenspel zet en investeringen misloopt doordat het zichzelf geen marge gaf om bij te sturen. In de zoektocht om deze doelstellingen te realiseren, wat in concreto neerkomt in een zoektocht om deze ambities haalbaar en betaalbaar te maken, wordt het debat bemoeilijkt doordat regelmatig een doembeeld gecreëerd wordt alsof de verdere ontwikkeling van onze juridische voorraad aan harde bestemmingen catastrofale gevolgen zou hebben in het kader van de klimaatverandering. Dat is intellectueel niet correct, vermits de juridische voorraad aan harde bestemmingen relatief is en concepten als ruimtebeslag en verharding niet door elkaar mogen worden gehaald.
Maar hoe dan ook: niemand betwist dat we zorgzaam moeten omspringen met ruimte en daarom moeten inzetten op ruimtelijk rendement en verdichting. En als een grond slecht gelegen is, is het niet onlogisch dat deze niet meer ontwikkeld wordt en zodoende ‘geneutraliseerd’ wordt. Dat laatste is uiteraard niet hetzelfde dan alle juridische voorraad te schrappen. Neen, enkel de ontwikkeling van slecht gelegen voorraad moet worden stopgezet en bij voorkeur elders worden gecompenseerd door middel van planologische compensatie.
De bouwshift moet dus doordacht gebeuren anders dreigen we investeringen mis te lopen. In een conceptnota van februari 2022 licht de Vlaamse regering haar plan van aanpak toe voor het neutraliseren van harde bestemmingen. Een taskforce bouwshift begrootte dat er tegen 2040 nog maximaal zo’n 16.300 ha bijkomende ruimte in beslag mag worden genomen, zodat sowieso een groot deel van de huidige juridische voorraad aan harde bestemmingen in het vizier komt om niet meer aangesneden te worden. Tegelijkertijd adviseert diezelfde taskforce om de focus voor te neutraliseren gronden vooral te leggen op grote terreinen buiten de kernen. Daarmee gaat men volledig voorbij aan het feit dat deze gronden juist vaak bijzonder goed en strategisch gelegen zijn voor industriële doeleinden (bv. havengebieden of strategische reserves van bedrijven). Het enige criterium dat echt zou mogen gelden is de beoordeling of zo’n harde bestemming goed of slecht gelegen is. Voka hecht dan ook veel belang aan de passage in het advies van de taskforce dat m.b.t. industrie- en havengebieden zeer omzichtig met krimp zal moeten omgesprongen worden en dat voor de verdere economische ontwikkeling van Vlaanderen er voldoende ruimte nodig zal blijven om nieuwe bedrijven te huisvesten die niet verweefbaar zijn in de woonzones (strategische voorraad). Het is dan ook uitermate belangrijk dat lokale besturen dat laatste ter harte nemen.
Met haar conceptnota van 23 februari 2022 gaf de Vlaamse regering aan dat ze in 2022-2023 wil focussen op het finaliseren van enkele regelgevende trajecten (o.a. het instrumentendecreet) en het neutraliseren van circa 1.600 ha aan harde bestemmingen omwille van watergevoeligheid van het gebied of de aanwezigheid van zonevreemde bossen. Voka volgt dit dossier op de voet op en kijkt toe dat er voldoende ruimte voorzien blijft om ook in de toekomst te ondernemen. (link naar paper “SOS Industriegebied”, zie https://www.voka.be/publicaties)
Om een ruimtelijke visie om te zetten naar concrete plannen die de basis vormen voor vergunningverlening, zijn planningsprocessen cruciaal. De laatste jaren zijn daar twee decreten bepalend geweest. Voor de moeilijkere dossiers werd het decreet complexe projecten van 25 april 2014 in het leven geroepen dat sterk inzet op draagvlakvorming, integratie en trechtervorming in het effectenonderzoek.
Voor de ‘doorsnee’ planningsprocessen werd een analoge integratieoefening doorgevoerd met het decreet van 1 juli 2016 waardoor de planmilieueffectenrapportage en andere effectenbeoordelingen in het planningsproces werden geïntegreerd.
Begin 2022 kondigde dan weer de komst van een nieuwe geïntegreerde procedure aan waardoor overheden voortaan door middel van een omgevingsbesluit met één beslissing bouwvoorschriften of een bestemming kunnen wijzigingen samen met het afleveren van een vergunning.