Ze dronken een glas, ze deden een plas en alles bleef zoals het was. Een uitdrukking die spontaan bij mij opkomt na het zien van al dat Vlaamse theater dat tot het stikstofakkoord heeft geleid. Ook het akkoord over migratie op federaal niveau zal op korte termijn een mooie invulling blijken te zijn van het drievoudige rijm. En dat alles werd anno 2023 natuurlijk ook nog bezegeld met een selfie van de regeringsleden. Het adjectief bij selfie heb ik in de finale versie van dit Standpunt op het laatste moment wijselijk geschrapt…
Maar optimism is a moral duty. En tussen de politieke sketches door was er het Planbureau dat zijn nieuwe vooruitzichten voor de Belgische economie tot 2028 publiceerde. Die tonen een meevallende economische situatie op korte termijn (alvast beter dan een paar maanden geleden gevreesd), maar belangrijke uitdagingen op iets langere termijn. Met corona en Oekraïne hebben de voorbije jaren duidelijk geïllustreerd dat het altijd opletten is met voorspellingen, en zeker met een horizon van 5 jaar. Toch zijn die voorspellingen interessant als een soort basisscenario van hoe onze economie de komende jaren zal evolueren zonder nieuwe schokken of zonder grote koerswijzigingen van de volgende regering. Ik som even de 5 belangrijkste voorspellingen op.
Geen recessie, maar magere groei. Net als de meeste andere organisaties gaat het Planbureau ervan uit dat de Belgische economie in deze inflatiecrisis een recessie zal kunnen vermijden. De economische groei zou voor heel 2023 op 1% uitkomen. Voor de periode 2023-2028 wordt een gemiddelde groei van 1,4% per jaar verwacht. Dat is al bij al een vrij magere economische groei. In de 5 jaar voor corona haalden we nog een gemiddelde groei van 1,8% per jaar, wat trouwens ook het gemiddelde was voor de periode 2000-2019. En die 1,4% is dan nog gedeeltelijk opgedreven door een soort inhaalbeweging na de jongste crisisjaren. Volgens het Planbureau zal het normale groeitempo van onze economie (de potentiële groei) tegen 2028 vertragen tot 1,1%.
Ze dronken een glas, ze deden een plas en alles bleef zoals het was.
Bert Mons - gedelegeerd bestuurder Voka West-Vlaanderen
Normaliserende inflatie. In het zog van dalende grondstoffenen vooral energieprijzen koelde de inflatie de jongste maanden al fors af, van een piek van 12,3% in oktober tot 6,6% in februari. Maar die trend zet zich door. In het najaar zou de inflatie terug onder 2% duiken, om vervolgens toch weer wat toe te nemen. In 2024 zou de inflatie rond 3% schommelen. Dat is natuurlijk van een andere grootteorde dan de recente inflatiepieken, maar blijft toch nog hoger dan normaal, en allicht ook hoger dan in de buurlanden. Vanaf 2025 zou de inflatie terug normaliseren op een niveau net onder 2%.
Stevige inkomensgroei. Het voorbije jaar was er een quasicontinue stroom van berichten over de oplopende facturen van de gezinnen. Deze crisis werd afgeschilderd als een dramatische koopkrachtcrisis. De cijfers van het Planbureau weerleggen dat beeld. Het reëel beschikbaar inkomen, de gemiddelde koopkracht dus, nam in 2022 wel af met 1,6%, de grootste daling in meer dan 25 jaar.
Maar dat koopkrachtverlies wordt in 2023 ruimschoots goedgemaakt door een koopkrachtstijging met 4,2%, meteen ook veruit de sterkste toename in meer dan 25 jaar. Over de periode 2021-2028 (dus inclusief de inflatiecrisis) zou de gemiddelde koopkracht van de gezinnen met 10% toenemen.
Aanhoudende jobcreatie. In het herstel uit de coronacrisis werden in 2021-2022 bijna 200.000 extra jobs gecreëerd. Dat groeitempo zou nu fors vertragen, maar er blijven extra jobs bijkomen. In 2023-2028 zouden er jaarlijks gemiddeld zo’n 40.000 extra jobs gecreëerd worden. Dat is duidelijk minder dan in de 5 jaar voor corona (65.000 per jaar), maar moet ook gesitueerd worden tegen een al erg krappe arbeidsmarkt. De werkloosheidsgraad zou terugzakken tot het laagste niveau sinds begin jaren 70. De krapte op de arbeidsmarkt zal tegen die achtergrond alleen nog maar toenemen.
Dubbel deficit. De Belgische economie wordt de komende jaren geconfronteerd met een dubbel deficit. De lopende rekening van de betalingsbalans duikt zwaar in het rood, wat aangeeft dat deze inflatiecrisis veel meer een competitiviteitscrisis is dan een koopkrachtcrisis. Dat tekort is te wijten aan een combinatie van permanent duurdere energie, een aangetaste concurrentiepositie en een te soepel budgettair beleid. Dat laatste wordt weerspiegeld in het begrotingstekort dat de komende jaren geleidelijk richting 6% van het bbp kruipt. Daardoor zou de overheidsschuld tegen 2028 naar 120% van het bbp klimmen. Dat is op langere termijn geen houdbare situatie en zal in de volgende legislatuur pijnlijke ingrepen vereisen van de nieuwe regering.