Deze week kwam er een nieuwe visienota over een fiscale hervorming. Deze focust bij de lastendruk op arbeid op de personenbelasting, maar kijkt veel minder naar de sociale bijdragen. Dat kan ook gevolgen hebben voor ondernemingen.
Een door de minister van Financiën Vincent Van Peteghem gemandateerde werkgroep onder leiding van professor fiscaal recht Delanote kwam deze week met haar langverwachte ‘visienota met betrekking tot de bredere fiscale hervorming'. Het regeerakkoord stelde dan ook zulk voorbereidend werk tijdens deze legislatuur in het verschiet. Dat is daarmee nu uitgevoerd.
De nota van 133 bladzijden is op het eerste gezicht een coherent opgebouwd werkstuk dat als verdienste heeft de architectuur van ons fiscaal stelsel in zijn samenhang te heroverwegen. Heel wat elementen vonden we al terug in eerdere rapporten van de Hoge Raad van Financiën, het IMF, de OESO en de Europese Commissie, maar de samenhang ontbrak. Dit rapport verdient dan ook de volgende maanden een diepgaandere bezinning.
Onvoldoende groeibevorderend
Voor Voka moet deze hervorming prioritair in het teken staan van de versterking van onze groeikracht, een uitgangspunt dat we spijtig genoeg, niet expliciet terugvinden in het regeerakkoord. Dit uitgangspunt blijft meer dan ooit relevant.
De jongste jaren werden weliswaar stappen ten goede gezet (taxshift in de voorbije legislatuur en hervorming vennootschapsbelasting), maar ons fiscaal stelsel blijft duidelijk onvoldoende groeibevorderend. Getuige daarvan de zeer hoge parafiscale druk, de groeifnuikende samenstelling van onze belastingen (relatief sterk gericht op taxatie van productiefactoren eerder dan op verbruik), de aanzienlijke rechtsonzekerheid (door onduidelijke wetgeving, plotse wetswijzigingen, het gebrek aan tijdige uitvoeringscirculaires, soms onvoorspelbare fiscale controles, ….) en de relatief hoge compliancekost.
Torenhoge lasten op arbeid
Met name de torenhoge lastendruk op arbeid springt er in negatieve zin uit. Het is dan ook terecht dat de daling daarvan als uitgangspunt wordt genomen. Maar die mag niet enkel gelden voor lage lonen.
Ons land kampt immers niet enkel met een werkloosheidsval, maar ook met een aanzienlijke promotieval. Een werknemer die 90% van het gemiddelde loon verdient wordt in de personenbelasting al belast aan het hoogste marginale barema. Dat is beduidend sneller dan in zowat alle andere landen.
Het rapport focust vervolgens vooral op disfuncties binnen een belangrijk onderdeel van de lastendruk op arbeid: de personenbelasting. “We komen stilaan terecht in een onontwarbaar kluwen, waarbij elke globale overkoepelende visie ontbreekt”, luidt het.
Sociale bijdragen
Een belangrijke component van de lasten op arbeid die echter out-of-scope wordt gelaten zijn de sociale bijdragen. Die zijn nochtans prominent mee vervat in de ‘implicit tax rate on labour’ of ‘de loonwig’. Het regeerakkoord - dat als strikt richtsnoer voor dit rapport wordt gehanteerd - liet ook een opening om er dieper op in te gaan (namelijk “waarbij ook rekening moet gehouden worden met de parafiscale lasten”).
Ook hierover zijn in het verleden nochtans al een aantal pertinente analyses geformuleerd die ook een plaats hadden verdiend in het rapport. De krachtigste - steeds bondig en to the point geformuleerd - vinden we terug in de ‘Memoires’ van Jean-Luc Dehaene. De ex-premier stelt daarin vast dat het verkeerd was om in het begin van de jaren ‘80 de deplafonnering van de sociale zekerheidsbijdragen in het werknemersstelsel een structureel karakter te geven (“contraproductief”, luidt het).
Wanverhouding
Dit enerzijds omdat hierdoor het verzekeringskarakter van de sociale zekerheid werd ondermijnd. Dat is des te meer het geval omdat het loonplafond aan de uitkeringszijde wel werd behouden “waardoor een totale wanverhouding tussen de bijdragen en uitkeringen is ontstaan die door de verzekerde als buitensporig en dus onrechtvaardig wordt ervaren…. De solidariteitsboog wordt zo te hard gespannen”.
Anderzijds omdat hierdoor de loonkosten voor de middenkaders en kaders plots buitensporig stegen en de kloof met het buitenland net hier het grootst is. “Zodat onvermijdelijk wordt gezocht naar uitwegen. De vele managementvennootschappen en/of consultantcontracten op managementniveau vinden hier hun oorsprong”. Toenemende verloningen in natura kunnen daaraan worden toegevoegd.
Omvattende benadering
Een vereenvoudiging van ons fiscaal stelsel vergt dus een meer omvattende benadering. Enkel zo kan ook rekening gehouden worden met de concurrentiekracht van onze ondernemingen, een heel belangrijk aandachtspunt dat eveneens out-of-scope blijft.
Een daling van de lasten op arbeid voor de werknemers is uiteraard wenselijk. Maar het mag er de facto niet toe leiden dat in afgeleide orde de loonkost voor de ondernemingen verder toenemen. Dat risico lijkt ons niet uitgesloten. De meeste van de voordelen in natura (de winstpremie, de bedrijfswagen,….) zijn immers zowel gunstig voor werknemers als ondernemingen (minder patronale bijdragen).
Potentieel negatieve impact
Zelfs als men dat netto voordeel integraal zou compenseren aan de betrokken werknemer (wat twijfelachtig is vermits tussen de lijnen kan vermoed worden dat het de bedoeling is zogenaamd regressieve fiscale voordelen aan te wenden ter compensatie van een verlaagde belastingdruk op lagere lonen), dan zullen werkgevers daarop aanzienlijke werkgeversbijdragen moeten betalen. Ook zij verliezen met andere woorden het voordeel en worden daar niet voor gecompenseerd, met een potentieel negatieve impact op de tewerkstelling.
De verschillende bijdragen op arbeid - fiscaal en parafiscaal - kennen een aanzienlijke onderlinge verwevenheid en daar wordt dus best voldoende rekening mee gehouden.