Overslaan en naar de inhoud gaan
  • 25/11/2025

De federale regering heeft een akkoord bereikt over de meerjarenbegroting. Naast hervormingen en besparingen bevat het akkoord ook een reeks nieuwe inkomsten. Hoe beoordelen we de aandacht voor competitiviteit?

De federale regering heeft een akkoord voor de komende jaren bereikt. Een eerste inschatting van de impact hiervan op het concurrentievermogen levert een gemengd beeld op. Het is vertrouwenwekkend dat er stappen ten goede worden gezet in de sanering van onze openbare financiën. Enkele rampspoedige scenario’s zijn bovendien gelukkig vermeden. Sommige beslissingen riskeren echter wel een negatieve impact te hebben op de concurrentie- en groeikracht van onze economie.  

Onze concurrentiepositie

Vanuit het oogpunt van de concurrentiekracht van ondernemingen bevat het akkoord enkele positieve, maar ook duidelijk negatieve punten. We moeten wel het nodige voorbehoud maken omdat de volledige uitwerking van het akkoord nog niet bekend is.  

Het belangrijkste positieve punt is zonder twijfel dat de regering via een meerjarig begrotingsakkoord en de daaruit voortvloeiende verbetering van het begrotingssaldo een duidelijk signaal geeft aan investeerders en financiële markten. In tegenstelling tot bij de begrotingsopmaak 2025 wordt dit keer ook geen rekening gehouden met terugverdieneffecten van maatregelen zoals de activering van langdurig zieken. Dat komt de geloofwaardigheid van het vooropgestelde traject ten goede. Weliswaar is de begroting hiermee zeker nog niet “houdbaar” (België heeft een overgangstermijn van 7 jaar afgesproken met de EU om de schuldgraad op een houdbaar pad te krijgen). Maar zonder begrotingsakkoord zou verlammende onzekerheid de concurrentiepositie van ons land aantasten.  

Meer punctueel is er ook een gematigd positieve impact voor ondernemingen van de zogenaamde centenindex voor de bovengemiddelde lonen. Het bedrag waarop de loonindexering in 2026 en 2028 wordt toegepast wordt geplafonneerd op €4.000. Ondernemingen zouden de indexering van de lonen van meer dan €4.000 wel degelijk moeten betalen, maar dan slechts de helft van het bedrag dat ze normaal extra hadden moeten uitgeven. Dat bedrag vloeit niet naar de werknemers, maar naar de staatskas. De andere helft hoeven ondernemingen niet aan te geven. De concrete modaliteiten van dit mechanisme zijn wel nog helemaal niet helder en de uitvoering ervan riskeert in heel wat gevallen zeer complex te worden.

Op zich is deze indexmatiging echter een welgekomen lastenverlaging voor ondernemingen die relatief veel werknemers met een bovengemiddeld inkomen tewerk stellen. Daar staat wel tegenover dat de voorziene btw-en accijnsverhogingen niet geneutraliseerd worden in de index waardoor de lonen wat sneller stijgen. Ook de uitwerking van de energienorm is een stap in de goede richting.  

Belastingverhogingen

Daar staat echter tegenover dat de begrotingsopmaak ook nogal wat belastingverhogingen en nieuwe taksen kent. De consumptie- en ecofiscaliteit neemt toe met 1,3 miljard, de bijdrage van sterkste schouders en diverse inkomens met 2,1 miljard euro. Ook bij de 2,7 miljard aan besparingen tegen 2029 vinden we  enkele verkapte lastenverhogingen terug. Zo voorziet deze rubriek ook een bezuiniging op de verschillende stelsels van gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Die worden in de periode 2027-2029 namelijk niet geïndexeerd. Deze vrijstellingen worden in de overheidsboekhouding weergegeven als fiscale uitgaven (subsidies). In hoofde van ondernemingen gaat het echter om gerichte loonlastverlagingen. De belangrijkste verminderingen zijn die voor nacht- en ploegenarbeid en onderzoek en ontwikkeling. In 2029 wordt hier, op basis van voorlopige gegevens, op een besparing gerekend van 150 miljoen (over de periode 2027 –2029 zou het gaan om een gecumuleerde besparing van €400 miljoen).  

Ook al blijven de fundamenten van het systeem gelukkig gevrijwaard, betreurt Voka deze ingreep om verschillende redenen:

  • De BV-vrijstellingen voor nacht- en ploegenarbeid en O&O zijn voor ondernemingen immers essentieel om hun concurrentiekracht te vrijwaren. Ze zijn om die reden trouwens ook ingevoerd. Ze vormen een gedeeltelijke compensatie voor de hoge loonkost in vergelijking met andere landen. Zeker in het licht van de woelige storm waarin onze industrie is terecht gekomen (sluiting Van Hool en Audi Vorst, tal van herstructurereringen,... ) was deze maatregel best vermeden.  
  • Daar komt bij dat de voorbije jaren al heel wat aanscherpingen van de voorwaarden verbonden aan deze vrijstellingen plaats vonden. Voor de vrijstelling nacht- en ploegenarbeid gaat het onder meer om de invoering van de bis-variant waardoor heel wat ondernemingen vandaag al niet meer van de volledige vrijstelling genieten. Er is dus de facto al op sluikse wijze bespaard op deze kortingen.  
  • De toepassing van de BV-vrijstellingen is de voorbije jaren bovendien ook  ingewikkelder geworden door de toevoeging van nieuwe voorwaarden. Die gaan steeds gepaard met extra compliance lasten voor ondernemingen. Die toenemende complexiteit is een bron van grote zorg. We vrezen dat de operationalisering van de hier voorgestelde bevriezing de toepasbaarheid van de maatregel nog extra zal  bemoeilijken. Want hoe gaat men die bevriezing in de praktijk operationaliseren?  

Onder de noemer taxatie van de sterkste schouders worden tot slot weer heel wat belastingen op kapitaal verhoogd. Dat gebeurt door bestaande kraantjes verder open te draaien. Zo is sprake van een toename van de verzekeringstaks (9,6% in plaats van 9,25%) en een verhoging van de roerende voorheffing bij uitkering van liquidatieboni en VVPR-bis aandelen (van 15 naar 18%). Het tarief van de effectentaks verdubbelt (van 0,15 naar 0,3%). Gelukkig blijft hierbij een jaarlijkse vermogensbelasting op de waarde van de aandelen van familiebedrijven out of scope. In de laatste onderhandelingsnacht werd nog eens een nieuwe bankentaks (150 miljoen euro) ingevoerd. En niet te vergeten, de meerwaardebelasting op de realisatie van financiële activa kreeg definitief fiat van de regering.  

Gegeven de zeer penibele budgettaire situatie is een zekere verschuiving van belastingen op arbeid (relatief zwaarder belast dan in de rest van de EU) naar belastingen op consumptie (brengt relatief minder op dan in de rest van de EU) te rechtvaardigen. Ook een bijdrage van de 'sterkste schouders' is redelijk bij een dergelijke grote saneringsronde. Maar er wordt hierbij door sommigen wel te gemakkelijk uit het oog verloren dat de optelsom van de zeer talrijke kapitaaltaksen in ons land in 2023 al uitkwam op 10,6% van het bbp. Dat is 2,1% van het bbp meer dan het EU-gemiddelde. We belasten dus niet alleen arbeid relatief veel, maar ook kapitaal (via tal van taksen). Op basis van deze en de vorige begrotingsronde rekent de regering erop dat dit belastingsverschil nog verder oploopt. Maar het kan ook zijn dat ons land door de cumul aan kapitaaltaksen net minder interessant wordt voor investeerders. Dat is een prijs die deze welvaartsstaat zich niet kan permitteren.  

Contactpersonen

Karl Collaerts

Expert Fiscaliteit en Begroting

Dieter Somers

Expert Digitale Transformatie, Teamlead Competitiviteit

AW - Proximus Think NXT
imu - vzw - nbn
imu - vzw - orange
Think NXT Proximus